Begrippen Svaa Flashcards ionicons-v5-c

Symbiose

het langdurig samenleven van twee of meer organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving voor ten minste een van de organismen gunstig, of zelfs noodzakelijk is

Adaptatie

Volledige soort is aangepast

Fylogenie

De evolutionaire geschiedenis

Ontogenie

De ontwikkeling van een individu

Segmentatie

Opbouw van een lichaam uit achter elkaar gelegen, vaak gelijkvormige delen, bijv. bij een ringworm

Allometrie

De morfologische uiting van de mechanismen heterometrie en heterochronie (die aanleiding geven tot vergelijkbare structuren die verschillen in vorm en grootte

Heterometrie

Wanneer een gen in een hogere of lagere mate tot expressie komt

Neotenie

Een aantal kinderlijke kenmerken houden aan tot in het adulte stadium

Progenese

Geslachtsorganen komen versneld tot ontwikkeling waardoor een morfologisch jong individu toch geslachtsrijp is

Pedomorfismen

Het aanwezig blijven van 1 of meerdere kinderlijke kenmerken tijdens het adulte stadium

Heterotropie

Cruciaal gen dat op een andere plaats tot uiting komt

Heterochronie

Indien een gen op een ander tijdstip tot expressie komt

Modules

De cascadereactie van gene die tot expressie komen of geïnhibeerd worden door een impuls en uiteindelijk zorgen voor het finale type

Genregulatie

Het mechanisme dat verantwoordelijk is voor de cascadereactie (trapsgewijs lopende reactie)

Modulariteit

Alle cellen van een meercellig organisme hebben dezelfde genetische informatie, ze ontspringen allemaal uit 1 bevruchte zygote

Coöptatie

Hergebruik van een bestaand gen, of een bestaand kenmerk voor een nieuwe functie

Moduleerbaarheid

Met de mogelijk!kleide te kunnen vatiëren

Spaarzaamheid

Concept waarbij bestaande sequenties (van de genen) herbruikt worden

Crossing over

Net voor het moment dat de chromosomenparen splitsen, gaan de chromosomenparen naast elkaar liggen en kunnen genen uitgewisseld worden door homologe recombinatie

Somatische mutaties

Mutaties in cellen die niet tot de kiembaan behoren

Kiembaan-mutatie

Mutaties die bij meercellige organismen kunnen doorgegeven worden doordat indien ze plaatsvindende een geslachtscel of voorloper van een geslachtscel

Gefixeerde mutatie

Nieuwe gunstige mutatie die ontstaat en aanwezig blijft in de populatie

Chromosomen

DNA strengen die ene reeks achtereenvolgende genen bevat

Allel

De varianten die bestaan voor een gen

Gen

Functionele eenheid van erfbaarheid, het is een element dat de informatie draagt die invloed heeft op een bepaald fenotypisch kenmerk

Fenotypische plasticiteit

Het fenotype kan omkeerbaar (reversibel) of onomkeerbaar (irreversibel) zijn / verandering van fenotype van een organisme ten gevolge van omgevingsfactoren

Genotype

De erfelijke informatie die het fenotype bepaald

Fenotype

Kenmerken die een organisme vertoont

Kunstmatige selectie

De mens kan beslissen welke organismen nakomelingen kunnen krijgen of niet

Natuurlijke selectie

Indien de redenen voor het voor of nadeel uit het natuurlijk milieu komt

Selectie

Het meer voorkomen van voordelige erfelijke variaties, die een positief effect hebben op het aantal nakomelingen, in de volgende generaties

Evolutie

Het veranderen van de variatie tussen individuele organismen binnen een groep verwante dieren over de generaties heen

Populatie

Een groep verwante dieren

Variatie

Een populatie van verwante dieren zal altijd bestaan uit organismen die naast vele gelijkenissen ook een zekere vorm van variatie vertonen

Protocollen of protobionten

Liposomen waarbinnen organische reacties plaatsvinden tussen de macromoleculen

Abiogenese

Het tot stand komen van eenvoudige organische verbindingen in afwezigheid van levende organismen

Genetische code

volgorde van nucleotiden, gecodeerd als 3 DNA-basen (codons), in het mRNA, dat de volgorde van aminozuren bepaalt bij de proteïnesynthese

Homeostase

Het vermogen van een levend organisme om de compositie van het interne milieu in stand te houden

Macromoleculen

Grote complexe moleculen die opgebouwd zijn met basisbouwstenen (eenvoudige moleculen) die aanwezig zijn in de omgeving

Sympatrische speciatie

Er ontstaat een biologische barrière die de uitwisseling van genen tussen 2 subpopulaties verhindert, zonder dat de subpopulaties gescheiden worden door 1 of andere geografische barrière

Ringspecies

Een aaneengesloten geheel van naburige soorten die uitstrekt omheen de wereldbol zodat beide populatie-uiteinden opnieuw in contact komen met elkaar

Hybridezone

Waar vaak hybriden gevormd worden, die weliswaar een lagere fitness hebben

Parapatrische isolatie

Het verspreidingsgebied is zodanig uitgestrekt zodat individuen aan 1 uiteinde van de leefomgeving nooit de afstand kunnen afleggen om te paren met individuen aan het eendere uiteinde

Peripatrische speciatie

Slechts een heel kleine groep raakt geïsoleerd van de stampopulatie

Allopatrische speciatie

Een populatie wordt opgesplitst in 2 subpopulaties door het ontstaan van een fysische of geografische barrière tussen beiden

Divergerende evolutie

een proces waarbij twee of meer soorten uit een gemeenschappelijke voorouder worden ontwikkeld

Speciatie

Soortvorming, het ontstaan van nieuwe (biologische) soorten uit populaties van bestaande soorten

Gemeenschappelijke voorouder

Nieuwe soorten ontstaan vanuit 1 oorspronkelijke soort

Hybride

een nakomeling van een kruising tussen twee individuen van één soort, met een verschillend genotype. De term wordt ook gebruikt voor nakomelingen van twee individuen die tot verschillende soorten behoren

Postzygotische barrière

Wanneer de bevruchting plaatsvindt en resulteert in de vorming van een hybride individu

Prezygonetische barrière

Wanneer er geen zygote gevormd wordt

Reproductieve isolatie

De onmogelijkheid om zich voort te planten met een bepaald organisme

Soorten/ species

Biologische definitie Een groep van natuurlijke populaties van organismen die zich onderling voortplanten of hiertoe in staat zijn, en reproductief geïsoleerd zijn van andere dergelijke groepen. Evolutionaire definitie Een enkele lijn van afstamming, uit een gemeenschappelijke voorouder, van een populatie organismen die een eigen identiteit behoudt en zich onderscheidt van andere afstammingslijnen. Daarenboven vertoont iedere soort een eigen evolutionaire trend en een eigen historische achtergrond. Fylogenetische definitie Een niet verder onder te verdelen cluster organismen die zich kenmerkend onderscheidt van andere clusters, en waarbinnen een patroon van afstamming uit een gemeenschappelijke voorouder te onderkennen is.

Kunstmatige selectie

Een speciale vorm van mutuele symbiose waarbij de mens sterk selecteert op bepaalde kenmerken

Commensalisme

1 soort ondervindt een voordeel aan de symbiose, terwijl de andere soort er geen voordeel, maar ook geen nadeel aan ondervindt

Parasitisme

Er is een duidelijk voordeel voor 1 soort, maar de andere soort ondervindt een nadeel

Mutualisme

Beide soorten ondervinden een voordeel van het samenleven

Symbiose

Sommige soorten zijn strikt afhankelijk van elkaar en leven nauw samen

Mimicry

Hierbij zal een soort een fitness voordeel hebben als die sterkt gelijkt op een andere soort

Wapenwedloop

Het prooidier ervaart een selectiedruk om de predatie te ontsnappen door zich te verstoppen (camouflage, door spelen) of door sneller te vluchten. De predator zal op zijn beurt een selectiedruk ervaren om het prooidier efficiënt te vinden en te vangen

Co-evolutie

Adaptaties die ontstaan waardoor 2 soorten zich aanpassen aan elkaar

eusociale dieren

Dieren waarbij een duidelijke hiërarchie met verschillende kasten van verwante dieren is die elk een duidelijk onderscheiden takenpakket hebben (bijen)

Inclusieve fitness/ totale fitness

De som van de directe en indirecte fitness

Directe fitness

De eigen fitness (het overdragen van de eigen genetische informatie aan de nakomelingen)

Indirecte fitness

Indien je zelf geen nageslacht hebt, maar toch kunt bijdragen aan het nageslacht van nauwe verwanten, dan zal een deel van uw genetische informatie toch overgedragen worden tot de volgende generatie

Verwantschapsselectie

een evolutionaire strategie die verklaart waarom een organisme het voortplantingssucces van familieleden bevordert, ook wanneer dat ten koste gaat van de eigen reproductie en zelfs overleving

Seksueel dimorfisme

Wanneer een duidelijk fenotypisch verschil is tussen mannelijke en vrouwelijke dieren, niet omwille van de primaire geslachtskenmerken, maar omwille van de secundaire geslachtskenmerken

Negatieve frequentieafhankelijke selectie

Wannneer de fitness van een bepaald kenmerk vermindert bij de meest frequente vorm

Positieve freguentieafhangelijke druk

De fitness zal groterzijn naarmate de frequentie van het kenmerk groter wordt in een populatie

Frequentieafhankelijke selectie

Selectie die ontstaat wannneer de selectiedruk bepaald wordt door de frequentie van het kenmerk zelf

Heterozygoot

Een organisme die twee verschillende vormen (allelen) van een gen heeft

Homozygoot

een organisme die twee gelijke allelen heeft voor één erfelijke eigenschap

Onderdominantie

Beide homozygoten hebben de hoogste fitness, maar niet de heterozygoot

Overdominantie

De heterozygoot heeft de hoogste fitness

Polymorfe kenmerken

Kwalitatieve kenmerken die bepaald worden door 1 gen, waarvoor 2 of meerdere allelen bestaan

Crossing over

Net voor het moment dat chromosomenparen splitsen, komen homologe chromosomenparen naast elkaar te liggen en worden genen uitgewisseld door homologe recombinatie

Mutatie

Een verandering in volgorde of samenstelling van de baseparen in de genetische code

Gefixeerde mutatie

Wanneer een nieuwe gunstige mutatie ontstaat en aanwezig blijft in de populatie

Kwalitatieve kenmerken

Kenmerken die zeer duidelijk te onderscheiden zijn en veroorzaakt worden door 1 of een beperkt aantal genen

Disruptieve selectie

De organismen die rond het groepsgemiddelde liggen zullen net een lagere fitness hebben en zal de selectiedruk de beide extremen van de populatie bevoordelen

Directionele selectie

Een selectiedruk in 1 bepaalde richting

Stabiliserende selectie

Een positieve selectiedruk voor het gemiddelde, maar een negatieve selctiedruk voor de extremen (verdwijnen/verminderen)

Kwantitatieve kenmerken

Kenmerken die vaak bepaald worden door een grote set genen

Pleiotropie

Een belangrijke genetische beperking (aanpassing aan een gen voor 1 specifieke functie kan gevolgen hebben voor een compleet ander kenmerk)

Evolutionaire trade-offs

Spontaan gemaakte afwegingen (de situatie waarin evolutie een deel van een biologisch systeem niet kan optimaliseren zonder een ander deel ervan in gevaar te brengen)

Fylogenetische beperkingen

Eenmaal je doorgedreven geëvolueerd bent is het moeilijk om bestaande genen nieuwe karakteristieken aan te geven

Homologie

Een vergelijkbaar kenmerk dat overgeërfd is van een gemeenschappelijke voorouder

Analogie

Wanneer het kenmerk dezelfde functie heeft, maar een andere vorm

Homoplasie

Een vergelijkbaar kenmerk dat door convergente evolutie tot stand komt (met dezelfde vorm maar kan een andere functie)

Convergente evolutie

Het evolueren van eenzelfde, of een vergelijkbare adaptatie bij organismen uit totaal verschillende soorten door aanwezigheid van eenzelfde evolutionaire druk

Exaptatie

Een adaptatie die gradueel voor 1 functie ontwikkeld is, maar plots een totaal andere functie kreeg

Adaptatie

Feneotipisch kenmerk, dat organismen krijgen, die hen specifiek aanpast aan de omgeving waarin ze leven

Selectiedruk/ evolutionaire druk

Wanneer een bepaald kenmerk zorgt voor een verhoogde of verlaagde fitness

Natuurlijke selectie

De spontane selectie over generaties heen voor genen die een hogere fitness geven

Fitness

De mate waarin een individu is staat is om meer of minder nakomelingen te krijgen in vergelijking met zijn populatiegenoten

Inteeltlading/ mutatielading

De accumulatie (opeenhoping) van ongunstige mutaties binnen een populatie

Inteeltdepressie

Het verminderde voortplantingssucces van een individu dat afkomstig is uit verwante ouders in vergelijking met een individu dat afkomstig is uit niet verwante ouders

Inteeltcoëfficiënt

De mate van inbeelding een populatie, m.a.w. De kans dat verwanten kruisen

Inteelt

Het kruisen van genetisch verwante individuen

Stichterseffect

Een speciale vorm van een populatieflessenhals waarbij niet de volledige populatie betrokken is, maar enkel een relatief geïsoleerde subpopulatie

Populatieflessenhals/populatie bottleneck

Wanneer op een gegeven moment, slechts een zeer klein deel van een oorspronkelijke populatie overleeft, of in staat is om nakomelingen te maken

Stochastisch proces

Een toevallig of opeenstapeling van toevallige processen

Genetische drift

Een proces dat leidt tot een fluctuatie in de allelenfrequentie van de genen

Hardy Weinberg principe

Een principe dat ervan uitgaat dat de allelenfrequentie in een oneindig grote en stabiele populatie onveranderlijk blijft

Woord

Begrip