Begrippen Svaa Flashcards
Symbiose
het langdurig samenleven van twee of meer organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving voor ten minste een van de organismen gunstig, of zelfs noodzakelijk is
Adaptatie
Volledige soort is aangepast
Fylogenie
De evolutionaire geschiedenis
Ontogenie
De ontwikkeling van een individu
Segmentatie
Opbouw van een lichaam uit achter elkaar gelegen, vaak gelijkvormige delen, bijv. bij een ringworm
Allometrie
De morfologische uiting van de mechanismen heterometrie en heterochronie (die aanleiding geven tot vergelijkbare structuren die verschillen in vorm en grootte
Heterometrie
Wanneer een gen in een hogere of lagere mate tot expressie komt
Neotenie
Een aantal kinderlijke kenmerken houden aan tot in het adulte stadium
Progenese
Geslachtsorganen komen versneld tot ontwikkeling waardoor een morfologisch jong individu toch geslachtsrijp is
Pedomorfismen
Het aanwezig blijven van 1 of meerdere kinderlijke kenmerken tijdens het adulte stadium
Heterotropie
Cruciaal gen dat op een andere plaats tot uiting komt
Heterochronie
Indien een gen op een ander tijdstip tot expressie komt
Modules
De cascadereactie van gene die tot expressie komen of geïnhibeerd worden door een impuls en uiteindelijk zorgen voor het finale type
Genregulatie
Het mechanisme dat verantwoordelijk is voor de cascadereactie (trapsgewijs lopende reactie)
Modulariteit
Alle cellen van een meercellig organisme hebben dezelfde genetische informatie, ze ontspringen allemaal uit 1 bevruchte zygote
Coöptatie
Hergebruik van een bestaand gen, of een bestaand kenmerk voor een nieuwe functie
Moduleerbaarheid
Met de mogelijk!kleide te kunnen vatiëren
Spaarzaamheid
Concept waarbij bestaande sequenties (van de genen) herbruikt worden
Crossing over
Net voor het moment dat de chromosomenparen splitsen, gaan de chromosomenparen naast elkaar liggen en kunnen genen uitgewisseld worden door homologe recombinatie
Somatische mutaties
Mutaties in cellen die niet tot de kiembaan behoren
Kiembaan-mutatie
Mutaties die bij meercellige organismen kunnen doorgegeven worden doordat indien ze plaatsvindende een geslachtscel of voorloper van een geslachtscel
Gefixeerde mutatie
Nieuwe gunstige mutatie die ontstaat en aanwezig blijft in de populatie
Chromosomen
DNA strengen die ene reeks achtereenvolgende genen bevat
Allel
De varianten die bestaan voor een gen
Gen
Functionele eenheid van erfbaarheid, het is een element dat de informatie draagt die invloed heeft op een bepaald fenotypisch kenmerk
Fenotypische plasticiteit
Het fenotype kan omkeerbaar (reversibel) of onomkeerbaar (irreversibel) zijn / verandering van fenotype van een organisme ten gevolge van omgevingsfactoren
Genotype
De erfelijke informatie die het fenotype bepaald
Fenotype
Kenmerken die een organisme vertoont
Kunstmatige selectie
De mens kan beslissen welke organismen nakomelingen kunnen krijgen of niet
Natuurlijke selectie
Indien de redenen voor het voor of nadeel uit het natuurlijk milieu komt
Selectie
Het meer voorkomen van voordelige erfelijke variaties, die een positief effect hebben op het aantal nakomelingen, in de volgende generaties
Evolutie
Het veranderen van de variatie tussen individuele organismen binnen een groep verwante dieren over de generaties heen
Populatie
Een groep verwante dieren
Variatie
Een populatie van verwante dieren zal altijd bestaan uit organismen die naast vele gelijkenissen ook een zekere vorm van variatie vertonen
Protocollen of protobionten
Liposomen waarbinnen organische reacties plaatsvinden tussen de macromoleculen
Abiogenese
Het tot stand komen van eenvoudige organische verbindingen in afwezigheid van levende organismen
Genetische code
volgorde van nucleotiden, gecodeerd als 3 DNA-basen (codons), in het mRNA, dat de volgorde van aminozuren bepaalt bij de proteïnesynthese
Homeostase
Het vermogen van een levend organisme om de compositie van het interne milieu in stand te houden
Macromoleculen
Grote complexe moleculen die opgebouwd zijn met basisbouwstenen (eenvoudige moleculen) die aanwezig zijn in de omgeving
Sympatrische speciatie
Er ontstaat een biologische barrière die de uitwisseling van genen tussen 2 subpopulaties verhindert, zonder dat de subpopulaties gescheiden worden door 1 of andere geografische barrière
Ringspecies
Een aaneengesloten geheel van naburige soorten die uitstrekt omheen de wereldbol zodat beide populatie-uiteinden opnieuw in contact komen met elkaar
Hybridezone
Waar vaak hybriden gevormd worden, die weliswaar een lagere fitness hebben
Parapatrische isolatie
Het verspreidingsgebied is zodanig uitgestrekt zodat individuen aan 1 uiteinde van de leefomgeving nooit de afstand kunnen afleggen om te paren met individuen aan het eendere uiteinde
Peripatrische speciatie
Slechts een heel kleine groep raakt geïsoleerd van de stampopulatie
Allopatrische speciatie
Een populatie wordt opgesplitst in 2 subpopulaties door het ontstaan van een fysische of geografische barrière tussen beiden
Divergerende evolutie
een proces waarbij twee of meer soorten uit een gemeenschappelijke voorouder worden ontwikkeld
Speciatie
Soortvorming, het ontstaan van nieuwe (biologische) soorten uit populaties van bestaande soorten
Gemeenschappelijke voorouder
Nieuwe soorten ontstaan vanuit 1 oorspronkelijke soort
Hybride
een nakomeling van een kruising tussen twee individuen van één soort, met een verschillend genotype. De term wordt ook gebruikt voor nakomelingen van twee individuen die tot verschillende soorten behoren
Postzygotische barrière
Wanneer de bevruchting plaatsvindt en resulteert in de vorming van een hybride individu
Prezygonetische barrière
Wanneer er geen zygote gevormd wordt
Reproductieve isolatie
De onmogelijkheid om zich voort te planten met een bepaald organisme
Soorten/ species
Biologische definitie Een groep van natuurlijke populaties van organismen die zich onderling voortplanten of hiertoe in staat zijn, en reproductief geïsoleerd zijn van andere dergelijke groepen. Evolutionaire definitie Een enkele lijn van afstamming, uit een gemeenschappelijke voorouder, van een populatie organismen die een eigen identiteit behoudt en zich onderscheidt van andere afstammingslijnen. Daarenboven vertoont iedere soort een eigen evolutionaire trend en een eigen historische achtergrond. Fylogenetische definitie Een niet verder onder te verdelen cluster organismen die zich kenmerkend onderscheidt van andere clusters, en waarbinnen een patroon van afstamming uit een gemeenschappelijke voorouder te onderkennen is.
Kunstmatige selectie
Een speciale vorm van mutuele symbiose waarbij de mens sterk selecteert op bepaalde kenmerken
Commensalisme
1 soort ondervindt een voordeel aan de symbiose, terwijl de andere soort er geen voordeel, maar ook geen nadeel aan ondervindt
Parasitisme
Er is een duidelijk voordeel voor 1 soort, maar de andere soort ondervindt een nadeel
Mutualisme
Beide soorten ondervinden een voordeel van het samenleven
Symbiose
Sommige soorten zijn strikt afhankelijk van elkaar en leven nauw samen
Mimicry
Hierbij zal een soort een fitness voordeel hebben als die sterkt gelijkt op een andere soort
Wapenwedloop
Het prooidier ervaart een selectiedruk om de predatie te ontsnappen door zich te verstoppen (camouflage, door spelen) of door sneller te vluchten. De predator zal op zijn beurt een selectiedruk ervaren om het prooidier efficiënt te vinden en te vangen
Co-evolutie
Adaptaties die ontstaan waardoor 2 soorten zich aanpassen aan elkaar
eusociale dieren
Dieren waarbij een duidelijke hiërarchie met verschillende kasten van verwante dieren is die elk een duidelijk onderscheiden takenpakket hebben (bijen)
Inclusieve fitness/ totale fitness
De som van de directe en indirecte fitness
Directe fitness
De eigen fitness (het overdragen van de eigen genetische informatie aan de nakomelingen)
Indirecte fitness
Indien je zelf geen nageslacht hebt, maar toch kunt bijdragen aan het nageslacht van nauwe verwanten, dan zal een deel van uw genetische informatie toch overgedragen worden tot de volgende generatie
Verwantschapsselectie
een evolutionaire strategie die verklaart waarom een organisme het voortplantingssucces van familieleden bevordert, ook wanneer dat ten koste gaat van de eigen reproductie en zelfs overleving
Seksueel dimorfisme
Wanneer een duidelijk fenotypisch verschil is tussen mannelijke en vrouwelijke dieren, niet omwille van de primaire geslachtskenmerken, maar omwille van de secundaire geslachtskenmerken
Negatieve frequentieafhankelijke selectie
Wannneer de fitness van een bepaald kenmerk vermindert bij de meest frequente vorm
Positieve freguentieafhangelijke druk
De fitness zal groterzijn naarmate de frequentie van het kenmerk groter wordt in een populatie
Frequentieafhankelijke selectie
Selectie die ontstaat wannneer de selectiedruk bepaald wordt door de frequentie van het kenmerk zelf
Heterozygoot
Een organisme die twee verschillende vormen (allelen) van een gen heeft
Homozygoot
een organisme die twee gelijke allelen heeft voor één erfelijke eigenschap
Onderdominantie
Beide homozygoten hebben de hoogste fitness, maar niet de heterozygoot
Overdominantie
De heterozygoot heeft de hoogste fitness
Polymorfe kenmerken
Kwalitatieve kenmerken die bepaald worden door 1 gen, waarvoor 2 of meerdere allelen bestaan
Crossing over
Net voor het moment dat chromosomenparen splitsen, komen homologe chromosomenparen naast elkaar te liggen en worden genen uitgewisseld door homologe recombinatie
Mutatie
Een verandering in volgorde of samenstelling van de baseparen in de genetische code
Gefixeerde mutatie
Wanneer een nieuwe gunstige mutatie ontstaat en aanwezig blijft in de populatie
Kwalitatieve kenmerken
Kenmerken die zeer duidelijk te onderscheiden zijn en veroorzaakt worden door 1 of een beperkt aantal genen
Disruptieve selectie
De organismen die rond het groepsgemiddelde liggen zullen net een lagere fitness hebben en zal de selectiedruk de beide extremen van de populatie bevoordelen
Directionele selectie
Een selectiedruk in 1 bepaalde richting
Stabiliserende selectie
Een positieve selectiedruk voor het gemiddelde, maar een negatieve selctiedruk voor de extremen (verdwijnen/verminderen)
Kwantitatieve kenmerken
Kenmerken die vaak bepaald worden door een grote set genen
Pleiotropie
Een belangrijke genetische beperking (aanpassing aan een gen voor 1 specifieke functie kan gevolgen hebben voor een compleet ander kenmerk)
Evolutionaire trade-offs
Spontaan gemaakte afwegingen (de situatie waarin evolutie een deel van een biologisch systeem niet kan optimaliseren zonder een ander deel ervan in gevaar te brengen)
Fylogenetische beperkingen
Eenmaal je doorgedreven geëvolueerd bent is het moeilijk om bestaande genen nieuwe karakteristieken aan te geven
Homologie
Een vergelijkbaar kenmerk dat overgeërfd is van een gemeenschappelijke voorouder
Analogie
Wanneer het kenmerk dezelfde functie heeft, maar een andere vorm
Homoplasie
Een vergelijkbaar kenmerk dat door convergente evolutie tot stand komt (met dezelfde vorm maar kan een andere functie)
Convergente evolutie
Het evolueren van eenzelfde, of een vergelijkbare adaptatie bij organismen uit totaal verschillende soorten door aanwezigheid van eenzelfde evolutionaire druk
Exaptatie
Een adaptatie die gradueel voor 1 functie ontwikkeld is, maar plots een totaal andere functie kreeg
Adaptatie
Feneotipisch kenmerk, dat organismen krijgen, die hen specifiek aanpast aan de omgeving waarin ze leven
Selectiedruk/ evolutionaire druk
Wanneer een bepaald kenmerk zorgt voor een verhoogde of verlaagde fitness
Natuurlijke selectie
De spontane selectie over generaties heen voor genen die een hogere fitness geven
Fitness
De mate waarin een individu is staat is om meer of minder nakomelingen te krijgen in vergelijking met zijn populatiegenoten
Inteeltlading/ mutatielading
De accumulatie (opeenhoping) van ongunstige mutaties binnen een populatie
Inteeltdepressie
Het verminderde voortplantingssucces van een individu dat afkomstig is uit verwante ouders in vergelijking met een individu dat afkomstig is uit niet verwante ouders
Inteeltcoëfficiënt
De mate van inbeelding een populatie, m.a.w. De kans dat verwanten kruisen
Inteelt
Het kruisen van genetisch verwante individuen
Stichterseffect
Een speciale vorm van een populatieflessenhals waarbij niet de volledige populatie betrokken is, maar enkel een relatief geïsoleerde subpopulatie
Populatieflessenhals/populatie bottleneck
Wanneer op een gegeven moment, slechts een zeer klein deel van een oorspronkelijke populatie overleeft, of in staat is om nakomelingen te maken
Stochastisch proces
Een toevallig of opeenstapeling van toevallige processen
Genetische drift
Een proces dat leidt tot een fluctuatie in de allelenfrequentie van de genen
Hardy Weinberg principe
Een principe dat ervan uitgaat dat de allelenfrequentie in een oneindig grote en stabiele populatie onveranderlijk blijft
Woord
Begrip